DIT NIEUWSBERICHT IS ACHTERHAALD: OM OVER DE DEFINITIEVE OPLOSSING VAN DEZE ZAAK TE LEZEN, KLIK HIER
Op 27 augustus 2019 verklaarde de sector vreemdelingenrecht van de rechtbank Amsterdam een beroep ongegrond dat in januari ingediend was namens een 28-jarige Britse vrouw door haar advocaat Jeremy Bierbach tegen een besluit van de IND om haar permanente verblijfsrecht in Nederland in te trekken. De eiseres is op een zeer jonge leeftijd naar Nederland verhuisd, samen met haar ouders, en is hier te lande opgegroeid. Zij heeft inmiddels hoger beroep ingediend bij de Raad van State, met de stelling dat de Raad van State prejudiciële vragen dient te verwijzen naar het Hof van Justitie van de Europese Unie over de juiste uitlegging van EU-wetgeving.
De toepasselijke wetgeving (Richtlijn 2004/38, de ‘Verblijfsrichtlijn’) voorziet in een onvoorwaardelijk verblijfsrecht (‘duurzaam verblijf’) voor iedere EU-burger die vijf jaar lang rechtmatig verblijf heeft in een gastlidstaat. Terwijl de eiseres nog thuis woonde bij haar ouders diende zij een aanvraag in voor een verblijfsdocument waaruit dat verblijfsrecht blijkt, en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft dan ook zo’n document aan haar verstrekt. (In het geval van een no deal-Brexit heeft de Nederlandse staat al toegezegd dat alle Britten die zo’n verblijfsdocument bezitten gratis in aanmerking zullen komen voor een permanente verblijfsvergunning.)
Vervolgens verhuisde zij naar het Verenigd Koninkrijk om daar te studeren en ook nog te promoveren, inmiddels heeft zij er een baan als post-doctoraal onderzoeker. Haar ouders wonen nog steeds in Nederland en zij komt haar ouders en haar vrienden regelmatig bezoeken.
Toen de IND erachter kwam dat zij al langer dan twee jaar niet meer ingeschreven stond op een Nederlands adres heeft die dienst haar verblijfsrecht ‘ingetrokken’ (ofwel vervallen verklaard), onder verwijzing naar een bepaling van de Richtlijn op grond waarvan het recht op duurzaam verblijf verloren gaat na twee jaar ononderbroken ‘afwezigheid’ van een gastlidstaat.
De eiseres betwistte dit standpunt van de IND, onder overlegging van bewijsstukken zoals vlieg- en veertickets, met de stelling dat zij allesbehalve twee jaar afwezig is geweest van het grondgebied van Nederland. Ter zitting voor de rechtbank kon zij de vragen van de rechters, over de omstandigheden van haar verhuizing naar het Verenigd Koninkrijk en haar bezoeken aan Nederland, in vloeiend Nederlands beantwoorden.
De rechtbank maakte uit in haar uitspraak dat onder ‘afwezigheid’ ook moet worden begrepen ‘kwalitatieve afwezigheid’, niet enkel fysieke afwezigheid, en dat het feit dat de Britse eiseres ‘het centrum van haar belangen’ naar het VK verplaatste betekende dat zij al na twee jaar niet langer als geïntegreerd in de Nederlandse samenleving kan worden beschouwd, waardoor zij haar onvoorwaardelijke recht op verblijf in Nederland verliest.
In het hoger beroep dat de Britse inmiddels heeft ingesteld bij de Raad van State betwist zij dat standpunt met de argumenten dat de Richtlijn geen steun biedt voor zo’n lezing van de term ‘afwezigheid’ (en dat de rechtbank het arrest Dias van het Hof van Justitie op een onjuiste wijze toepast), verder dat haar recht op duurzaam verblijf juist bedoeld is om haar integratie in de Nederlandse samenleving te bevorderen. Subsidiair oppert zij dat haar recht op duurzaam verblijf in Nederland niet zo makkelijk verloren moet gaan wanneer zij gebruikmaakt van het vrij verkeer elders in de EU, zodat zij niet ontmoedigd wordt in te gaan op mogelijkheden voor studie en werk. Anders zou zij zich namelijk gedwongen voelen zich telkens weer na minder dan twee jaar opnieuw te vestigen in Nederland.